Jongeren
13/03/2015
Kwaliteit Geestelijke gezondheidszorg

Opinie: Kinder- en jeugdpsychiatrie: quo vadis?

"De gedwongen opname van een zestienjarig minderjarig meisje in een psychiatrisch ziekenhuis voor volwassenen bracht de problemen van de kinder- en jeugdpsychiatrie andermaal onder het voetlicht. De reacties vanuit de sector geestelijke gezondheidszorg spoorden niet altijd met de reacties van de bevoegde overheden. 

Volgens kinderpsychiater Peter Adriaenssens kampt de kinder- en jeugdpsychiatrie vooral met een tekort aan middelen om vroegtijdig ambulant te kunnen tussenkomen, maar ook met een tekort aan bedden.  Minister Maggie De Block verklaart dat er zich geen capaciteitsprobleem voordoet en pleit voor een hervorming van de sector.  De minister verwijst hierbij naar een nationaal plan dat eind deze maand wordt voorgesteld.  Wie heeft hier gelijk?

Laat ons beginnen met het feit van de gedwongen opname waar alle actoren in het debat het roerend over eens zijn.  Een gedwongen opname van een minderjarige in de volwassenpsychiatrie kan niet en valt om meerdere redenen te betreuren.  Op de eerste plaats is het onverantwoord de gedwongen opname te gebruiken om lacunes in de geestelijke gezondheidszorg op te vangen.  Dat brengt de casus in herinnering van Frank Van den Bleeken die een euthanasieaanvraag formuleerde bij gebrek aan een passende opvangvorm.  Op de tweede plaats hoort een minderjarige helemaal niet thuis in een volwassensetting waar gespecialiseerde zorg op maat niet tot de mogelijkheden behoort, ook al laat de ziekenhuiswet een gedwongen opname mogelijk in de volwassenpsychiatrie vanaf de leeftijd van 15 jaar en doen de hulpverleners in de volwassenpsychiatrie hun uiterste best om goede zorg aan te bieden.  Op de derde plaats mag het traumatiserend effect van een gedwongen opname voor de patiënt en zijn onmiddellijke omgeving niet vergeten worden.  De ervaring bij volwassen patiënten leert dat een gedwongen opname diepe en langblijvende sporen kan nalaten.  Bij een minderjarige zal dat effect zeker niet minder groot zijn.

Hoe moet het nu eigenlijk verder met de kinder- en jeugdpsychiatrie?  Sedert enkele jaren is een belangrijke hervorming van de geestelijke gezondheidszorg op gang gebracht met de vermaatschappelijking als één van de belangrijkste doelstellingen.  Vermaatschappelijking verwijst naar een zo beperkt mogelijke residentiële zorg en zoveel mogelijk zorg in de thuissituatie of thuisvervangende situatie met als doelstelling een zo groot mogelijke maatschappelijke integratie.  De overheid tekende hiervoor een nationaal plan uit voor de doelgroep volwassenen.  In 19 werkingsgebieden lopen momenteel innoverende pilootprojecten waar in een netwerk diverse functies worden aangeboden.   Voor de doelgroep kinderen en jongeren wordt eind deze maand een vergelijkbaar nationaal plan ter goedkeuring voorgelegd aan de interministeriële conferentie Volksgezondheid.  Eigenlijk had de overheid beter gestart met een hervormingsplan voor kinderen en jongeren i.p.v. voor volwassenen.   De problemen die zich stellen bij kinderen en jongeren zijn maatschappelijk gezien immers veel groter dan bij volwassenen.  Laten we niet vergeten dat de prevalentie van psychische stoornissen bij kinderen en jongeren volgens de WHO ongeveer 20%  bedraagt.  Toegepast op ons  land betekent dat 450.000 kinderen en jongeren.  Voorts zetten psychische stoornissen bij kinderen en jongeren  zich verder door  in volwassenheid.  Studies tonen aan dat ongeveer 50% van de psychische  stoornissen bij volwassenen aanvangen voor de leeftijd van 14 jaar.  Meer investeren in de kinder- en jeugdpsychiatrie kan niet alleen later veel psychisch  leed voorkomen, maar genereert ook minder gezondheidskosten.

Zal het nationaal plan voor kinderen en jongeren alle problemen die zich vandaag stellen zoals de casus van het zestienjarig meisje oplossen?  In het voorstel van dat plan staan een aantal belangrijke pijlers met  vertaling in actieplannen die een antwoord bieden op heel wat problemen en de huidige hoge druk op de residentiële kinderpsychiatrie zouden moeten verminderen.  Zo is er de pijler van samenwerking tussen alle betrokken sectoren via overkoepelende zorgprogramma’s en  netwerken (sector geestelijke gezondheidszorg, sector voor personen  met een beperking, jongerenwelzijn, kind en gezin, 1ste lijnsgeneeskunde, gewoon en buitengewoon onderwijs, …) alsook van samenwerking tussen de verschillende bevoegde overheden (RIZIV, volksgezondheid, justitie, …) en op diverse niveaus (federaal niveau, gemeenschappen en gewestoverheden).   De middelen die recent door Minister Maggie De Block werden vrijgemaakt voor de coördinatie van deze samenwerking, betekenen een eerste belangrijke stap in de vorming van netwerken.  De vele pilootprojecten die onder meer dank zij Minister Jo Vandeurzen werden gelanceerd, kunnen in de netwerken geïntegreerd worden.  Een andere belangrijke pijler slaat op het flexibel maken van de wet- en regelgeving zodat middelen uit verschillende sectoren samen kunnen ingezet worden in een werkingsgebied (of voor zeer gespecialiseerde diensten supraregionaal) om een aantal functies te realiseren (vroegdetectie, screening en oriëntatie, diagnostiek, behandeling, inclusie in alle domeinen, uitwisselen en inzetten van expertise).  Concreet betekent dat de oprichting van mobiele equipes, outreach, versterking van de kinder- en jeugdafdelingen in de centra voor geestelijke gezondheidszorg, …   Meer flexibiliteit en samenwerking maken een herallocatie van bestaande middelen mogelijk waardoor een meer efficiëntere en effectievere zorg kan ontplooid worden.  Het accent van de herallocatie moet gaan in de richting van meer ambulant werken.  Deze objectieven sluiten aan bij de verklaringen van Minister Maggie De Block.

Indien deze objectieven op een optimale wijze kunnen gerealiseerd worden in combinatie met een relatief beperkte uitbreiding van het  aantal crisisbedden en gespecialiseerde zorg zoals voor de doelgroep dubbele diagnose (kinderen en  jongeren  met  een verstandelijke beperking en een psychiatrische aandoening), zal de huidige druk op de residentiële kinderpsychiatrie zeker substantieel kunnen verminderd worden.   Indien zou blijken dat er zich dan nog opvangproblemen zouden stellen ingeval van urgentie of crisis en dit zowel binnen de ambulante als residentiële sector, dringen zich bijkomende maatregelen op om de capaciteit uit te breiden.

De nieuwe visie over een geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren mag niet beperkt blijven tot mooie en goedbedoelde intenties.  Zowel op overheidsniveau als op de werkvloer zal de nieuwe visie moeten uitmonden in diverse acties.   We kunnen alleen maar hopen dat het nationaal plan na goedkeuring door de  interministeriële conferentie slaagt, al dan niet gevolgd door een bijsturing, zodat ieder kind of jongere toegang krijgt tot een kwaliteitsvolle, continue en betaalbare geestelijke gezondheidszorg op maat van zijn noden en zoveel mogelijk in de eigen  leef- en leeromgeving. 

Ter afronding wil ik nog meegeven dat niet alleen inspanningen moeten gebeuren voor de hervorming van de kinder- en jeugdpsychiatrie.  Al even  belangrijk  en misschien zelfs  nog belangrijker is het opsporen en  aanpakken van de oorzaken van de toenemende gedrags- en emotionele  problemen  bij  kinderen en  jongeren.  Deze oorzaken kunnen geclusterd worden rond een viertal perspectieven: het existentieel, het psychopedagogisch, het medisch-biologisch en het sociologisch perspectief). Hoe meer de problemen kunnen  voorkomen worden, hoe  minder aan symptoombestrijding moet gedaan worden.  Deze oproep richt zich naar de ganse samenleving."

Raf De Rycke,
Voorzitter organisatie Broeders van Liefde.